Sporotrichosis Bij Honden


Sporotrichosis is een sporadische, subacute of chronische, granulomateuze, mycotische infectie bij honden veroorzaakt door de saprofytische theriomorfe schimmel Sporothrix Schenckii. Deze heeft een wereldwijde verspreiding met concentratiegebieden van hyperendemie. Deze saprofyt is meer verspreid in tropische/subtropische gebieden en gematigde zones bodem, rozenstruiken, rottend hout, sphagnum mos, hooi en besmet hout.

Ook bekend als de “gardener’s mycosis” of “rosebush mycosis”, werd dit voor het eerst gemeld door de Johns Hopkins Hospital medical student Benjamin Schenck in 1898, in Baltimore, USA. In 1900 beschreven Perkins en Hektoen een ander geval in Chicago en stelden zij de naam “Sporothrix Schenckii” voor vanwege de voortplantingskenmerken. Verschillende microbiologische studies hebben aangetoond dat S. Schenckii een groep is van niet minder dan zes klinisch-epidemiologisch significante soorten met opmerkelijke verschillen in verschillende ziektepatronen, mate van virulentie, biochemische eigenschappen (sucrose, dextrose, raffinose-assimilatie, enz.), reactie op therapie en geografische verspreiding. Deze omvatten S. Globosa (in Italië, het VK, Spanje, de VS, India, China en Japan), S. Mexicana (in Mexico), S. Brasiliensis (in Brazilië), en S. Schenckii Sensu strict, en S. Albicans. Daarom wordt het collectief “Sporothrix Schenckii soortencomplex” genoemd in plaats van de vroegere nomenclatuur “Sporothrix Schenckii”.

Bij eenvoudige infecties blijven de laesies meestal beperkt tot de infectieplaats, zoals de luchtwegen (na inademing) of de huid (na huidtrauma). In meer gecompliceerde gevallen kan gedissemineerde sporotrichose optreden, waarbij meerdere organen (bijv. longen, gewrichten, huid) kunnen worden aangetast; immuungecompromitteerde honden kunnen vatbaar zijn voor deze schimmelinfectie.

De ziekte treft vooral honden van het platteland en personen die beroepen uitoefenen die verband houden met planten of plantaardig materiaal, zoals tuiniers, boeren, bloemisten, kwekers en bosbouwers. S. Schenckii inoculatie wordt in de huid gebracht door traumatische inbreng van besmette grond, hooistengels, doornen, weerhaken en splinters die een cutane infectie veroorzaken. Er zijn meldingen van zoönotische overdracht gedocumenteerd door visconsumptie, insectenbeten en beten van andere honden, katten/andere besmette dieren.